Jonas Tiefenbrunner (1914-1962) uit Wiesbaden en zijn vrouw Ruth Tiefenbrunner (geboren Feldheim, 1911-sterfdatum onbekend), bieden veel transportkinderen uit Duitsland een nieuwe thuis in België.
Jonas Tiefenbrunner groeit met acht broers en zussen op in een uit Polen afkomstig gezin in Wiesbaden. Hij engageert zich al op jonge leeftijd voor de orthodox-joodse jeugdorganisatie Ezra. Over zijn leven in Duitsland is niet veel geweten.
In 1938 leert hij de uit Fulda afkomstige Ruth Feldheim kennen. In juni reist hij, ondertussen woonachtig in Keulen, voor de eerste keer naar België. Na een maand moet hij het land opnieuw verlaten, omdat hij slechts een tijdelijke verblijfsvergunning heeft. Eind oktober 1938 worden zijn vader en broer Moritz tijdens de zogenaamde Polenaktion uitgewezen, zijn moeder en drie broers en zussen emigreren in augustus 1939 naar Polen. Op Moritz na wordt iedereen om het leven gebracht.
Jonas Tiefenbrunner vlucht na de Kristallnacht in december 1938 naar België. Daar woont sinds juli 1938 ook Ruth Feldheim, die als kokkin in het Antwerps Joods Weeshuis werkt. Daarvoor was ze een jaar actief in het Israëlitisch Weeshuis in Dinslaken. In mei 1940 huwen de twee. In december 1942 en in mei 1945 verwelkomen ze hun twee dochters Jeannette en Judith.
Sinds juni 1939 leidt Jonas Tiefenbrunner Villa Jeanette in Heide, het door het Comité d‘Assistance aux Enfants Juifs Réfugiés (CAEJR, Hulpcomité voor Joodse Vluchtelingenkinderen) opgerichte kindertehuis voor orthodox-joodse jongens. In het tehuis leven uitsluitend transportkinderen. Na de sluiting van het tehuis door de Duitse inval in mei 1940 lukt het hem om de kinderen eind juni 1940 op te vangen in de Generaal Drubbelstraat 64 in Berchem, een wijk in de stad Antwerpen. Het tehuis is afhankelijk van donaties.
In mei 1941 richt Jonas Tiefenbrunner zich tot de leden van het CAEJR-bestuur in New York. Hij vraagt hen het mogelijke te doen om de 22 bij hem wonende transportkinderen naar Amerika te laten reizen. Zijn vrouw en hijzelf willen de kinderen begeleiden. De deelname van Amerika aan de oorlog in december 1941 doet de hoop op emigratie teniet.
In juni 1941 vindt het weeshuis onderdak in de Trooststraat 5 in Schaarbeek, sinds september 1941 bevindt het zich in de Patriottenstraat 34 in Brussel. Vanaf eind 1941 wordt het beheerd door de Vereeniging van Joden in België (VJB), de Joodse dwangorganisatie in België, en staat zo onder toezicht van de Duitsers.
Kort voor de bevrijding van België in de zomer van 1944 ervaren de Tiefenbrunners dat de kinderen gedeporteerd moeten worden. Ze slagen erin de kinderen en zichzelf in veiligheid te brengen met hulp van het Belgisch verzet. Na de oorlog blijven Jonas en Ruth Tiefenbrunner in België en staan aan het roer van een tehuis voor Joodse weeskinderen in Mariaburg. AP