Kurt Korona is negen jaar als hij in september 1933 in het Israëlitisch Weeshuis Dinslaken terechtkomt. Daarvoor woont hij met zijn ouders, broers Leo en Alfred en zus Ruth in Halberstadt, waar zijn vader Felix Korona als kleermaker zijn gezin onderhoudt. Wanneer zijn vader in 1932 op 34-jarige leeftijd overlijdt, is Kurts moeder niet in staat om financieel in te staan voor al haar kinderen en vertrouwt ze haar oudste zoon toe aan het weeshuis.
De ochtend van 10 november 1938 maakt Kurt mee in Dinslaken. Samen met de andere kinderen vlucht hij enkele dagen later naar Keulen. Op 20 december 1938 reist Kurt Korona met het kindertransport uit het weeshuis van Dinslaken naar België. De daaropvolgende twee maanden verblijft hij in Villa Johanna in de kuststad Middelkerke bij Oostende.
Kurt woont tot 20 februari 1939 in Middelkerke, nadien wordt hij in het tehuis Herbert Speyer in Anderlecht opgevangen. Daar verblijft hij echter niet lang. Al in juni 1939 verhuist hij naar Villa Jeanette. Hij woont er tot aan de inval van de Duitsers in mei 1940.
In juli 1940 installeert Jonas Tiefenbrunner zich met zijn leerlingen in een voormalig rusthuis van de Joodse Gemeenschap Antwerpen in Berchem. Hier verblijft Kurt tot februari 1941. Hij blijft ook bij Jonas Tiefenbrunner wanneer het huis zich voor een korte periode naar Schaarbeek en in oktober 1941 naar de Brusselse Patriottenstraat 34 verplaatst. Vooral met Ruth Tiefenbrunner (geboren Feldheim), die hij uit Dinslaken kent, heeft hij een speciale band.
In 1942 verlaat Kurt Korona het weeshuis in de Patriottenstraat omdat hij op zijn zeventiende de leeftijdsgrens van het tehuis heeft bereikt. Hij woont opnieuw in Schaarbeek en verdient zijn brood als bontbewerker.
In juli 1942 ontvangt Kurt een bevel tot gedwongen tewerkstelling van het Duitse militair bestuur. De ontvangers van een dergelijk bevel worden opgeroepen hieraan onmiddellijk gevolg te geven, zoniet dreigt arrestatie en deportatie naar een Duits concentratiekamp, net als inbeslagname van hun bezittingen. Ze moeten hun paspoort, overige belangrijke papieren, spaargeld en werkkledij meenemen.
Kurt Korona gehoorzaamt het bevel en meldt zich in de Kazerne Dossin in Mechelen. Hij ziet er Josef Axel-Thaler en Gertrud Babette Fränkel terug, die met hem in Dinslaken hebben gewoond. Samen worden ze op 4 augustus 1942 met de eerste trein uit Mechelen naar Auschwitz gedeporteerd. Kurt krijgt het nummer 46. Van de drie komt na hun aankomst met de trein geen teken van leven meer.
Kurts broer Leo en zus Ruth Korona overleven de Shoah, Kurts moeder Sofie en zijn jongste broer Alfred worden in april 1942 naar het getto van Warschau gedeporteerd. AP
Portret van Kurt Korona: © Belgisch Staatsarchief