“Lezen was mijn kans op integratie en ontwikkeling”

Na een zeer actief leven op zowel professioneel als privévlak begint Henri Roanne-Rosenblatt (Hans Rosenblatt) zich te verdiepen in zijn eigen geschiedenis. Hij reflecteert over het overleven als kind en de invloed van die gebeurtenis op zijn latere leven.

Het kindertransport

De reis van Wenen naar Brussel in maart 1939 herinnert Henri zich 75 jaar later zo:

De treinrit van Wenen naar Brussel verliep in een eindeloze zwarte tunnel. Verblindende lichtflitsen braken de duisternis toen ze langs onbekende stations reden, waar het kindertransport vertraagde of halthield. De nacht benadrukte de storende aard van geluid: luidsprekers die plaatsnamen omriepen of de passage van een konvooi van verschoppelingen signaleerden, het gefluit van de met water aangedreven locomotieven, het hamergeklop van spoorwegarbeiders op de ijzeren stangen. Kinderen werden op de houten banken van de wagons in derde klasse gepropt – sommigen waren verdwaasd, anderen huilden constant, nog anderen riepen hun moeder of vader. De verpleegsters probeerden hen te troosten. Bij zonsopgang stond de trein langer stil, de laatste halte voor de Belgische grens. Stemmen riepen: ‘Identiteitscontrole’. Politieagenten en de Gestapo in burger, die een band met hakenkruis rond de arm droegen, staarden de kinderen als criminelen op de vlucht aan. Bij twijfel blaften ze: ‘Naam?’

(Henri Roanne-Rosenblatt, “Le cinéma de Saül Birnbaum”, hoofdstuk 7, p. 33 en volgende, 16 maart 2013, Genèse Editions)

De razzia´s in Brussel

Hans woont in Brussel bij een Belgisch-Joods pleeggezin. Met hen maakt hij de eerste grote razzia mee in september 1942:

We leefden in een wijk in Anderlecht waar toen veel Joodse families woonden. Er vond een grote razzia plaats. De Duitsers arresteerden systematisch alle Joden die ze in de Brogniezstraat konden vinden. Tijdens hun streven naar orde zagen ze echter een kleine plek wat verder van de straat af over het hoofd, waar nog twee of drie Joodse gezinnen woonden. Vanuit de woning hoorden we alles: het geschreeuw, het geblaf van honden, het gehuil van baby’s.

(Interview met Henri Roanne-Rosenblatt, 14 maart 2007, p. 8)

De schuilplaats in de Saksen-Coburgstraat, Sint-Joost-Ten-Node

Na de razzia´s van 1942 trekt de jongen, die toen nog Hans heette, in bij Marthe van Doren. Deze verstopt hem twee jaar lang in de achterkamers van haar wasserij en houdt zich met zijn onderwijs bezig:

Ze was gewoonweg een moedige vrouw die noch gestudeerd, noch geleerd had om te lezen of schrijven. Ik kreeg een buitengewone kans, want die vrouw ging naar een openbare bibliotheek om mij boeken te geven. Aangezien ze geen onderwijs had genoten, bracht ze veel verschillende boeken mee die ze per toeval uitkoos en in het algemeen voor volwassenen bedoeld waren. Ik heb zo op een heel heterogene en chaotische manier zeer veel dingen geleerd.

(Interview met Henri Roanne-Rosenblatt, 14 maart 2007, p. 10)

Na de bevrijding: reflectie – terugblik op het leven

De opleiding die Henri Roanne-Rosenblatt tijdens zijn ondergedoken tijd kreeg, is de basis voor zijn latere carrière als journalist:

Lezen was mijn kans op integratie en ontwikkeling. In ieder geval hielp het mij een blik op of ten minste toegang tot de wereld te krijgen, die ik in die omgeving zonder deze gebeurtenissen niet gehad zou hebben – en dat is misschien de ironie van het hele gebeuren. Niets zou zo gelopen zijn, als lezen niet mijn hobby was geweest.

(Interview met Henri Roanne-Rosenblatt, 14 maart 2007, p. 25)