Landeshaus LVR Keulen-Deutz

Opening van de tentoonstelling

Voorlopig gered.

Kindertransporten naar België 1938-1939

In het LVR Landeshaus in Keulen-Deutz

Toespraak door Henri Roanne-Rosenblatt
Keulen, 28/11/2019

„Tachtig jaar geleden, in maart 1939 – ik was toen bijna zeven jaar oud – was er een tussenstop in Keulen. Ik bevond mij op een kindertransport dat mij van mijn geboortestad Wenen naar Brussel bracht. Ik reisde erheen met 125 andere Joodse kinderen, begeleid door hulpverleners van het Rode Kruis. Ik kan het me zelf niet meer herinneren, maar de kinderen die zoals ik uit Oostenrijk aankwamen, stapten blijkbaar uit de trein en werden verwelkomd in de gebouwen van de Joodse gemeenschap, misschien zelfs die van Jawne, om met kinderen uit verschillende Duitse steden samengevoegd te worden en samen richting België te vertrekken. Ook al ben ik de tussenstop vergeten, des te scherper herinner ik me de gebeurtenis die tot mijn vlucht geleid heeft: de Anschluss.

De blijde intrede van de Führer in Wenen op 15 maart 1938 maakte ik op een zolder mee, ik weet het nog alsof het gisteren was, ik was nog geen zes jaar oud. Een buurman, hoewel lid van de nazipartij, had mama gewaarschuwd: „Vandaag zullen er Joden afgeranseld worden“. Hij had ondanks de situatie het risico genomen om ons een schuilplaats te bieden. De zolder waar we ons verborgen, bevond zich helemaal bovenaan in een gebouw op de Heldenplatz, waar Hitler toen zijn toespraak hield. Als verlamd luisterde ik in de armen van mijn moeder genesteld naar het van op straat weergalmende gejuich, de viriele liederen zoals het Horst Wessellied en de nazigroet, waarmee de mensenmassa gezamenlijk het cultgebeuren botvierde. Ik hoor vandaag de dag nog altijd het geluid van de laarzen van de SA-mannen of Bruinhemden en hun oorlogsgezangen, dan: een zin, gevolgd door stilte, vier stappen lang. Het ritme van de tred van de Hitlerjugend klinkt me eveens nog bekend in de oren, en hun mars op de tonen van de trom: twee trage slagen, tam-tam, gevolgd door drie snelle slagen, tam-tam-tam… De dagelijkse mishandelingen en represailles tegenover Joden – geweerde of geplunderde winkels, oude mannen die gedwongen werden het voetpad met een tandenborstel te schrobben, leraren, artsen en ambtenaren die weggejaagd werden op hun werkplek – fungeerden als generale repetitie voor de Kristallnacht, de grote pogrom van 9 op 10 november 1938, de voorloper van de Shoah.

Deze tentoonstelling herinnert ons eraan dat Groot-Brittannië, als gevolg van de emoties die onstonden na die bloedige nacht en onder massale druk van prominente Engelse Joden, bereid was een onbeperkt aantal onbegeleide kinderen op te vangen. De Belgische regering bleek toen minder vrijgevig. Tussen 2 en 8 januari 1939 weigerde de Belgische grenspolitie de inreis van ca. 70 onbegeleide Joodse kinderen. De katholieke minister van Justitie, Joseph Pholien, verantwoordde zich met de woorden die in een terugblik op die tijd nadien nog schandaliger klinken: „De Duitse autoriteiten sluiten hun ogen voor de exodus van de Joden. Wij hebben ons beklag gedaan bij de Rijksregering, en op 22 oktober werd een verdrag ondertekend waarin Duitsland beloofd heeft de verdere emigratie naar ons land niet meer te ondersteunen.“ De pers reageerde heftig, brieven en protesttelegrammen werden verzonden naar de regering, die bovendien onder druk werd gezet door het Hulpcomité voor Joodse Vluchtelingenkinderen, dat in november 1938 was opgericht. Midden januari 1939 kondigt Joseph Pholien aan dat de deur openstond voor nog 750 onbegeleide Joodse kinderen.

Ik was een van die kinderen. Dat ik uitgekozen was voor een kindertransport naar België heb ik te danken aan een eerder dramatische gebeurtenis: de gevangenschap van mijn vader een maand na de annexatie in het concentratiekamp Dachau, vanwaar hij later naar het kamp Buchenwald overgeplaatst werd. Ik herinner me ook nog zeer goed de uitreis uit Wenen. De dag voordien had mijn moeder mij voor het eerst meegenomen naar het reuzenrad in het Praterpark. Ik herken nog goed het gevoel van vertwijfeling op het perron van het Weststation in Wenen. U kan zich makkelijk de innerlijke verdeeldheid van mijn moeder voorstellen, net als van alle andere ouders, die door de toename van antisemitische vervolgingen in Duitsland en Oostenrijk ertoe werden aangezet hun kinderen alleen naar onbekende mensen in onbekende landen met vreemde talen te sturen. Dit alles zonder enige zekerheid dat ze hen ooit zouden terugzien!

De vertwijfeling van deze op zichzelf aangewezen kinderen, die zich verlaten voelden, heb ik geprobeerd in een roman te vatten, die zes jaar geleden gepubliceerd werd en volgend jaar verfilmd zal worden in de bioscoop: Le Chemin du Bonheur.

„De treinrit van Wenen naar Brussel verliep in een eindeloze, zwarte tunnel. Verblindende lichtflitsen braken de duisternis toen ze langs onbekende stations reden, waar het kindertransport vertraagde of halthield. De nacht benadrukte de storende aard van geluid: luidsprekers die plaatsnamen omriepen of de passage van een konvooi van verschoppelingen signaleerden, het gefluit van de met water aangedreven locomotieven, het hamergeklop van spoorwegarbeiders op de ijzeren stangen. Kinderen werden op de houten banken van de wagons in derde klasse gepropt – sommigen waren verdwaasd, anderen huilden constant, nog anderen riepen hun moeder of vader. De verpleegsters probeerden hen te troosten. Bij dageraad stond de trein langer stil, de laatste halte voor de Belgische grens. Stemmen riepen: „Identiteitspapieren“. Politieagenten en de Gestapo in burger die een band met hakenkruis rond de arm droegen, staarden de kinderen als criminelen op de vlucht aan.“

Bij mijn aankomst in Brussel werd ik getroost door de hartelijke begroeting van een Belgisch-Joods paar, David en Fanny Dorn. Ik werd ook gerustgesteld door de ontmoeting met mijn oom Sam Rosenblatt, de jongere broer van mijn vader die op tijd uit Oostenrijk was gevlucht om in België bescherming te zoeken, alvorens hij naar de Verenigde Staten ging. Hij had de Dorns ervan overtuigd mij op te vangen. Het verdere verloop van de gebeurtenissen is helaas maar al te bekend: zeer snel en op het moment dat mijn moeder dacht dat ze mij in veiligheid had gebracht, haalden de nazi´s in mei 1940 mij in België weer in! Ik ervoer de graduele toename van antisemitische maatregelen: de beroepsverboden, de uitsluiting uit de openbare ruimtes en de scholen, het brandmerk, de gele ster die ons moest stigmatiseren. Op 3 september 1942, slechts enkele maanden nadat de „Endlösung der Judenfrage“ (eindoplossing van het Jodenvraagstuk) aan de Wannsee werd besloten, ontsnapten we op wonderbaarlijke wijze aan de razzia die alle Joden in meerdere stadsdelen van Brussel overkwam. Het huis van mijn pleeggezin lag op een klein plein dat een tikkeltje verwijderd lag van de hoofdstraat. De Duitsers hadden ons ietwat achteropliggend huis over het hoofd gezien.

Vanaf dan loopt mijn verhaal gelijk met de vele varianten in het grote boek van de ondergedoken kinderen. Marthe Van Doren, een „Rechtvaardige onder de Volkeren“ nog lang voor dit begrip bestond, was een moedige katholieke vrouw die niet politiek geëngageerd was, maar uit pure menslievendheid handelde. Ze was bereid mij op gevaar voor eigen leven in de achterkamer van haar wasruimte in een ander deel van Brussel te verbergen. Zonder de mogelijkheid om deze ruimte te verlaten of contact met andere kinderen te hebben, had ik geen andere afleiding dan ´s avonds naar de radio te luisteren en te lezen. Marthe, die analfabeet was, leende willekeurige boeken van de gemeentebibliotheek uit, zonder te kunnen verklaren dat ze een kind in huis had genomen.

Zo las ik tussen 10 en 12 jaar een allegaartje aan boeken zonder steeds alles te hebben begrepen: Hugo en Balzac, Simenon en Conan Doyle, Max du Veuzit en Daphné du Maurier, Baudelaire en Mallarmé, Spirou en de strips van Kuifje in de krant Le Soir, die met de nazi´s collaboreerde! Aan de vrouw die nooit toegang heeft gehad tot enig onderwijs heb ik zonder twijfel mijn latere carrière als journalist, filmmaker en auteur te danken. Dankzij haar ontstond ook mijn professioneel pseudoniem: Henri Roanne was de valse naam op de rantsoeneringskaart die ze mij heeft kunnen bezorgen!

Zoals we reeds gezien hebben, waren de kindertransporten die de evacuatie van meer dan tienduizend Joodse kinderen uit het Rijk mogelijk maakten afhankelijk van solidariteitsbewegingen uit Engeland, België en andere landen. De omvang van dit verzet ondermijnt het argument dat vele Duitsers het lot van de Joden niet kenden, hoewel dit al in 1924 in „Mein Kampf“ was voorspeld. Het maakt de stilte van uw grootouders en overgrootouders nog verstikkender. Het leeuwendeel onder hen was geen dader, maar in ieder geval wel medeplichtig aan de door Adolf Hitler genadeloos georganiseerde antisemitische jacht, zij het uit overtuiging, conformiteit of lafheid.

Vergeef mij deze onaangename en pijnlijke herinneringen. Als Jood, weliswaar seculier, kan ik niet aanvaarden dat het vandaag gevaarlijk en af te raden is de keppel in Duitsland te dragen. Zoals velen onder u, denk ik, verontrusten mij de televisiebeelden van parades in meerdere steden van dit land, van duizenden rechtsextreme activisten met uitgestrekte arm, die dit verleden willen laten vergeten, minimaliseren of ontkennen en de sfeer van toen zelfs opnieuw nastreven. Voor de misdaden van Hitlerduitsland zijn de generaties na de Tweede Wereldoorlog natuurlijk niet verantwoordelijk. Als overlevende van de kindertransporten zeg ik u echter ronduit dat u als Duitser, meer dan alle andere Europese burgers, verantwoordelijk bent voor het behoud van de democratie, de afwijzing van intolerantie en de strijd tegen het fascisme, dat zich onder de noemer van populisme verhult. De vandaag geopende, zo betekenisvolle tentoonstelling, die het opmerkelijke opzoekwerk van vrijwilligers van het educatie- en herdenkingscentrum Jawne laat zien, is een stap in deze richting. Die stap draagt zeker bij aan het herstel van de "verloren eer van Duitsland", omdat u, de organisatoren van de tentoonstelling, zich niet enkel ertoe beperkt de bezoekers op hun plicht te wijzen zich het verleden te herinneren.

U neemt geen genoegen met het navertellen van de oude verhalen: de tentoonstelling „Voorlopig gered“ verricht educatief werk en is tegelijkertijd een waarschuwing. Deze tentoonstelling confronteert ons met de actuele gebeurtenissen: migranten op de vlucht voor terreur en ellende, overal geweigerd, religieuze intolerantie, rassendiscriminatie, kinderen die uit hun gezinnen weggerukt worden: in Duitsland evenals in heel Europa, Afrika, Amerika. Meer dan ooit kunnen we niet doen alsof we van niets wisten.

Ik zou graag nog iets willen toevoegen aan mijn toespraak: vandaag is een grote dag van vreugde. Wij zijn hier, wij zijn allemaal hier. Wij overleefden, wij overleefden allemaal: François heeft het overleefd, Adolphe heeft het overleefd, Marcel heeft het overleefd, vele andere overlevenden zijn hier aanwezig, wij hebben gezinnen gesticht, wij hebben kinderen, klein- en achterkleinkinderen, wij hebben boeken en romans geschreven en Nobelprijzen ontvangen. We hebben gewonnen en we zullen blijven winnen en verder overleven. Op deze manier zegevieren we over hen die het verleden voor zichzelf opeisen. Het is een groot geluk om vandaag hier te zijn. Bedankt aan iedereen die dat mogelijk heeft gemaakt.“

Henri Roanne-Rosenblatt

Finissage van de tentoonstelling op 2 februari 2020

De kinderen van de in de tentoonstelling geportretteerde Tony, Betty en Dora Steuer uit de Verenigde Staten waren als eregasten aanwezig: Susan Sanders, Paul R. West, Sharon West, Debra Sanders en andere familieleden.

De familie van Anne Mannebaeck-Dressou, wiens ouders de zussen Steuer begin 1939 in België opvingen, was aanwezig. Anne Mannebaeck-Dressou werd begeleid door haar zoon Maurice Mannebaeck en andere familieleden. Maurice Mannebaeck hield een toespraak.

Het evenement werd muzikaal begeleid door het Tina Orkest uit Leverkusen.